“Een cultuurflamingant is geen nationalist”

In Neerlandia 2020-3, p. 16 en 17 verscheen zopas een gesprek met Jozef Deleu n.a.v. Arkprijs van het Vrije Woord. Hier lees je de tekst:

Arkprijs van het Vrije Woord
Een cultuurflamingantis geen nationalist
Een gesprek met Jozef Deleu

Auteur: Carl De Strycker *
Uit: Neerlandia 2020-3, p. 16 en 17

De 70e Arkprijs van het Vrije Woord werd toegekend aan Jozef Deleu, omdat hij, zo het juryrapport, “al ruim zestig jaar taal en cultuur van de Lage Landen bevordert, verdedigt en verspreidt” en dat “wars van alle politieke beïnvloeding en autoritair populisme.” Deleu: een cultuurpoliticus zonder partij, gericht op de uitbouw van een kwaliteitsvolle Nederlandstalige cultuur als basis voor een kritisch-intellectueel klimaat. Niet zuinig met zijn liefde voor de Nederlandse taal en cultuur, maar als het op het beleid daaromtrent aankomt, spaart hij de roede niet.

Je hebt je een leven lang ingezet voor de culturele samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen. Missie geslaagd?

De samenwerking is op structureel gebied ongetwijfeld toegenomen, maar mist enthousiasme. Vroeger was samenwerken voor beide partijen verruimend: klein- Hollands en klein-Vlaams denken werden teruggedrongen, maar verdwenen nooit helemaal. De verambtelijking is ook niet altijd positief en er is te weinig ruimte voor vernieuwing.

Als je terugkijkt, vind je dan dat de beide landen waar Nederlands gesproken wordt, dichter bij elkaar gekomen zijn?

Culturele integratie was in de tweede helft van de vorige eeuw een verademing. Toen in de praktijk bleek dat die doelstelling te utopisch bleek, heb ik gepleit voor een mariage de raison: een samenwerking waarbij beide partijen voordeel hebben. Culturele integratie was vooral voor Vlamingen een ideaal, maar naarmate Vlaanderen cultureel zelfstandiger werd, verminderde ook die interesse. En in Nederland zag slechts een beperkte groep medestanders het nut ervan in.

Doet de politiek voldoende? Is de Taalunie slagkrachtig genoeg? Zijn nieuwe initiatieven noodzakelijk of volstaan organisaties als De Brakke Grond en deBuren?

Bij de realisatie van deze instellingen ben ik van nabij betrokken geweest. Ze kwamen moeizaam tot stand, maar werden ondersteund door toenmalige politici in Noord en Zuid. Ik denk onder meer aan Aad Nuis, Frits Niessen, Hedy d’Ancona, Rika De Backer, Patrick Dewael, Hugo Weckx, Bert Anciaux. Toen zij van het politieke toneel verdwenen, verloor de culturele samenwerking haar medestanders. In Nederland overheerst eerder onverschilligheid en in Vlaanderen zijn de Vlaams-nationalisten vergeten wat zij te danken hebben aan het cultuurflamingantisme. Ze cultiveren een ‘centennationalisme’. Alle instellingen die de samenwerking vorm moeten geven, zijn instituten geworden met te weinig prikkelende cultuurpolitieke drive. Ze zijn volgzaam aan hun broodheren – dat was nooit de bedoeling!

Is de voortschrijdende autonomisering van Vlaanderen de Nederlandstalige cultuur in ons land ten goede gekomen?

Véél minder dan mijn generatie van cultuurflaminganten had verhoopt. De Vlaamse regering trekt met een bijna jakobijnse verbetenheid alles naar zich toe. Provinciebesturen verloren hun culturele bevoegdheid en in Brussel worden – vaak zonder voldoende terreinkennis – beslissingen genomen die nadelig zijn voor wie niet in Antwerpen of Gent woont. De kleinere steden en het platteland worden allerminst verwend. Het fijnmazige culturele netwerk dat zo uniek was voor Vlaanderen, dreigt verloren te gaan. Dit gebrek aan cultuurpolitieke visie vind ik stuitend en het zal de Nederlandstalige cultuur bitter opbreken.

Hoewel jij als cultuurflamingant te boek staat, lijk je niet hoog op te lopen met Vlaams-nationalisten …

Een cultuurflamingant is geen nationalist, maar iemand die zich engageert voor de kwaliteit van de Nederlandse taal en cultuur in België. Vooraanstaande cultuurflaminganten waren bijvoorbeeld de socialisten August Vermeylen en Hendrik Fayat en men treft ze ook aan bij christen-democraten, liberalen en groenen. De Vlaams-nationalisten willen ons doen geloven dat zij het meest bekommerd zijn om de cultuur in Vlaanderen, maar ze doen niet wat ze altijd hebben verkondigd: “De dag dat wij aan de macht komen, zullen taal en cultuur in Vlaanderen worden gekoesterd.” Ik merk daar weinig van!

Welke rol speelt poëzie, toch jouw grote liefde, in je werk als bruggenbouwer tussen de Nederlandstalige landen?

Als zeventienjarige stuurde ik verzen naar André Demedts (1906-1992), Vlaams schrijver die in de democratische traditie van het cultuurflamingantisme na WO II een rol heeft gespeeld. Dankzij hem ben ik gaan inzien hoe essentieel taal is voor een cultuur. Hij heeft me bijgebracht dat een schrijver verantwoordelijkheid draagt voor zijn taal. Voor veel Vlamingen is het Nederlands emotioneel belangrijker dan voor Nederlanders, omdat zij in hun meertalige land moesten opkomen voor hun taal. Het morsig omspringen met de eigen taal is een gebrek aan patriottisme. In een toespraak op het congres van het Genootschap Onze Taal in 1990 heb ik, verwijzend naar Fernando Pessoa gesteld: “Mijn vaderland is de Nederlandse taal.” Taal is essentieel voor identiteit. In taal benoemen we de dingen, suggereren we de werkelijkheid die ons ontsnapt en brengen we in overweging wat ons beroert en waarvoor we woorden zoeken. In de verbondenheid met de Nederlandse taal is de verbondenheid met Nederland vanzelfsprekend. Als ik over onze poëzie spreek, heb ik het over poëzie die in het Nederlands wordt geschreven, waar en door wie ook in de wereld. Het Nederlands was de taal van mijn moeder, het Frans die van mijn vader. Ik koester beide talen, maar ik heb slechts één moedertaal.

Op literair vlak lijkt het centrum nog steeds Amsterdam te zijn en blijft Vlaanderen enigszins perifeer. Hoe komt dat, en valt er iets aan te doen?

In taalgebieden die over verschillende staten verspreid zijn, moet de periferie leven met de aantrekkingskracht van het centrum. Voor het Franstalig gebied is dat Parijs, voor ons Amsterdam. Het heeft geen zin daartegen te ageren. Belangrijk blijft dat ook in de periferie talent gevoed en ondersteund wordt en dat uit respect voor diversiteit bijzondere aandacht wordt besteed aan de grensgebieden van het taalgebied. Pijnlijk is te moeten vaststellen dat Vlaamse auteurs snel snel proberen carrière te maken in Amsterdam … tot de dag dat ze, naar het woord van mijn vriend Jeroen Brouwers, op een vlot worden gezet en teruggedreven worden naar eigen land. In dit verband is het onbegrijpelijk dat de Vlaamse overheid, bevoegd voor alle culturele materies, geen aandacht heeft voor dit fenomeen. De problemen in de wereld van het boek zijn zeer groot. Het is nodig dat de overheid meer aandacht heeft voor de culturele betekenis van taal, auteur, uitgeverij en boekhandel. Er wordt een literaire canon opgesteld – interessant voor de discussie onder literair geïnteresseerden – maar aan onderwijs van de eigen literatuur wordt geen serieuze aandacht meer besteed. Bovendien zijn de meeste werken die in de literaire canon zijn opgenomen, niet eens beschikbaar in de boekhandel! Laat de overheid eens ondernemende uitgevers de middelen verschaffen om ervoor te zorgen dat die wél beschikbaar blijven, voor onderwijs en breed publiek.

Ook aan de verspreiding van de cultuur van de Lage Landen in het buitenland heb jij flink bijgedragen. De Vlaamse regering wil dat cultureel Vlaanderen internationaal straalt. Hoe moet dat volgens jou?

Nederlands extra muros is zeer belangrijk voor de verbreding van onze culturele horizon. Ik heb alle driejaarlijkse colloquia van de docenten Nederlands in het buitenland meegemaakt. Hun werk is baanbrekend en wordt nog altijd onvoldoende gewaardeerd. De duizenden buitenlanders die Nederlands studeren aan buitenlandse universiteiten, dragen effectief bij tot de beeldvorming van wat de Lage Landen betekenen. Onze hele artistieke en culturele bedrijvigheid is hierbij betrokken. De buitenlandse neerlandici kunnen een vooraanstaande rol spelen in onze cultuurpolitiek. Zij zijn culturele ambassadeurs ter plaatse. Het is belangrijk dat buitenlanders de betekenis van onze kunst en cultuur propageren. Met ‘stralen’ heeft dat niets te maken, wel met goed onderbouwen en inspireren.

* Carl De Strycker is directeur van het Poëziecentrum en is verbonden aan de vakgroep letterkunde van de Universiteit Gent.

 

 

Terug naar boven